(Makelaarsstokje van A. van J. Vita Israel?) In 1612 waren er zo'n 600
makelaars in Amsterdam, verenigd in het makelaarsgilde. Ter herkenning van
de leden van dit gilde was er de gildepenning. In 1636 wordt de penning
vervangen door het stokje, vanwege beunhazerij in de makelaardij. Het
voorschrift voor de afmetingen van gildestokjes is 1/2 voet lang en 1 vinger
dik. De makelaardij betrof alle verhandelbare goederen, roerend zowel als
onroerend. De stokjes werden gebruikt tot ca. 1850. In de kleine zilveren
dop staan de naam van de makelaar en het jaar van zijn beediging. Het
monogram MKRS betekent: MaKelaaRS (de 'L' ontbreekt sinds 1736 altijd in dit
monogram). Joden mochten reeds voor de burgerlijke gelijkstelling tot het
makelaarsgilde toetreden. Zo zijn er in 1772 al 30 joden in dit gilde
opgenomen en in 1786 is hun aantal toegenomen tot ca. 60. Andere,
vergelijkbare stokjes werden gebruikt door brandmeesters, gerechtsdienaren
en deurwaarders. (Informatie dhr. O.B. Damme, Stadionweg 166, 1077 TB
Amsterdam, 020-6626068)

 

De informatie van de heer Flinkenflögel lijkt niet onmogelijk, doch zijn voor deze penning meerdere gebruiktheses ontwikkeld. Een gangbare, welke o.a. door Stroer en Boas (Gedenkboek Makelaarsvereniging te Amsterdam 1877-1927, A'd 1927) ontwikkeld is en waarin zij niet alleen staan (bijv. Naber, S.A. De Amsterdamsche Makelaardij, diss. A'd 1879, p. 162), is dat deze penning de eerste makelaarspenning was, welke uit 1578 stamt en dienst heeft gedaan tot aan de nieuwe penning uit 1612 (WK 1.1). Deze these wordt niet gestaafd door feiten of archiefmateriaal, doch heeft slechts een zekere plausibiliteitswaarde.

Het argument van Flinkenflögl, dat het hier de toewijzingspenning voor de standplaats betreft, lijkt mij niet houdbaar of op zijn minst twijfelachtig. Want dit zou betekenen, dat de makelaar steeds wisselende of regelmatig wisselende standplaatsen heeft. Echter, na de uitbreiding van de oude beurs tot 250 voet, had de gaanderij 46 blauw-arduinen, genummerde pilaren, waardoor de kooplieden "die meestal een vaste standplaats hadden" gevonden konden worden (P. Scheltema De  Beurs van Amsterdam, A'd 1846, p. 41). Mijn argument is niet bikkelhard daar a) mogelijk voor de uitbreiding dit wel een gebruik was en b) ondanks vaste standplaats men toch een toegewezen plaats had, waarvoor de penning het standplaatsrecht gaf.

Een ander these is van Wittop Koning. Die steunt op een opmerking uit de Esdre-catalogus 1842 no 279), dat de makelaars drie penningen hadden, waarvan impliciet tee voor begrafenissen bedoeld waren, namelijk voor dragers en voor volgers. Deze these is ook ongenrond. Bovendien is aarmee niet aangetoond, dat jouw penning een begrafenispenning van de makelaars is. Bovendien - maar dit is irrelevant - gebruikt WK deze these om aan te tonen dat dan de derde penning (K 1.3; zie Suppl 2 uit 1991) de dragerspenning zou zijn. Dat laatste is in ieder geval pertinent onjuist, daar de bedoelde penning van het Aalmoezeniershuis is.

De opmerking, dat de penning egdateerd moet worden tussen 1612 en 1636 is onhoudbaar. De 1612 lijkt mij ingegven door de datering van de keur en die van penning WK 1.1 en het jaartal 1636 mogelijk door de invoeringsdatum van het makelaarsstokje, doch beide gegevens zeggen niets over de ouderdom van de penning. Er zijn argumenten, dat de penningen door de eeuwen heen steeds opnieuw is aangemaakt. NB: Zowel de stempel voor de o.a. beurskant van de WK 1.1 als die voor de wapenkant van jouw penning bestaan zelfs nog. Bovendien zijn er in de 19de eeuw en zelfs eind 20ste eeuw replica's gemaakt, ovrigens voor zover mij bekend niet van jouw type penning. Kortom, het zou best kunnen, dat de penning van die periode 1612-1636 stamt, maar er is geen enkel bewijs.

Samengevat: het gebruiksdoel van de penning is intrigerend. Er zijn wat gedachten, maar nog geen sluitende bewijsvoering